België handhaaft zijn verzet tegen de aanbeveling van de Europese Commissie over het optrekken van de pensioenleeftijd

Gepubliceerd op

In het kader van de werkzaamheden van het eerste « Europese Semester » waar België zijn steun aan heeft verleend, was de Raad van de Europese ministers van Werk de eerste die samenkwam om een standpunt te bepalen over de aanbevelingen van de Europese Commissie, waarvan een groot deel de arbeidsmarkten aanbelangen.

1. Steun aan het « Europese Semester » en aan de noodzaak aan structurele hervormingen ten gunste van een werkgelegenheids-bevorderende groei binnen een budgettaire houdbaar kader

Vice-Eerste minister en minister van Werk, Joëlle Milquet, heeft herhaald dat België de principes ondersteunt van een versterking van het economisch bestuur en van een beter op elkaar afstemmen van het budgettaire en het economische beleid alsook van het belang van structurele hervormingen zoals in de pertinente aanbevelingen van de Commissie ter berde gebracht.

2. Tegenstand tegen de aanbeveling over het optrekken van de pensioenleeftijd

Toch heeft de minister, na de aanbeveling met betrekking tot het mechanisme van de loonvorming te hebben geamendeerd, de Belgische tegenstand bevestigd tegen de aanbeveling over het optrekken van de wettelijke pensioenleeftijd en heeft ze haar reserves ter zake gehandhaafd. Want de echte uitdaging voor België bestaat er inderdaad niet in de wettelijke pensioenleeftijd te verhogen, maar wel om de werkzaamheidsgraad van de 55- tot 65-jarigen drastisch op te trekken. Dat zal belangrijke structurele hervormingen vergen die samen met de sociale partners bediscussieerd moeten worden, teneinde onze werkzaamheidsgraden voor de 55-plussers op te trekken tot minstens 50 procent in plaats van de huidige 35 procent. België heeft op dat punt dan ook een amendement neergelegd en heeft dat amendement vandaag gehandhaafd, zodat het tijdens de Europese Raad van eind juni zou kunnen worden aanvaard.

3. Vraag naar een tweede versterking van de beslissingsmacht van de Epsco-Raad in het kader van het « Europese Semester » en dat met betrekking tot het geheel van het werkgelegenheidsbeleid

De minister heeft, daarbij bijgevallen door verschillende Lidstaten, het risico benadrukt dat, ondanks de vooruitgang ter zake tijdens het Belgische Voorzitterschap, de Europese Werkgelegenheidstrategie op basis van artikel 148 van het Europese Unie-Verdrag door het financiële- en begrotingsbeleid zou worden opgeslorpt. Zo heeft ze met name haar spijt uitgesproken over het feit dat de aanbeveling van de Commissie in verband met de Euro-zone, waarvan verschillende thema’s duidelijk betrekking hebben op het werkgelegenheidsbeleid, niet in de Raad van de ministers van Werk besproken kan worden en zulks omdat de Commissie die aanbeveling niet heeft gebaseerd op het artikel 148 over het werkgelegenheidsbeleid maar alleen op de verdragsartikelen die met economisch of financieel beleid te maken hebben.
Hetzelfde is trouwens het geval met de aanbeveling die aan België en aan andere landen werd overgemaakt met betrekking tot de arbeidsmarkt voor de 50-plussers en met de pensioenleeftijd die, door de keuze om naar een louter financiële juridische grondslag (artikel 126) te verwijzen zonder artikel 148 (Werk) in rekening te brengen, de ministers van Werk zou moeten verhinderen om het erover te hebben en de bevoegdheid ter zake zou moeten reserveren aan de Ecofin-Raad.
Een groot aantal Lidstaten heeft eveneens gevraagd dat de taken beter zouden worden verdeeld, met meer evenwicht onder de verschillende formaties binnen de Raad, wat – zoals België heeft aangebracht – ook een grotere inbreng van sociale partners mogelijk maakt.

Bron: persberciht van het kabinet van de minister van Werk