Binnen Europa houdt de arbeidsmarkt in België relatief goed stand

Gepubliceerd op

De jaarlijkse publicatie van een reeks indicatoren wijst erop dat de arbeidsmarkt in België ondanks de economische malaise relatief goed stand houdt in vergelijking met andere Europese landen. Om de doelstelling in het kader van de Europese werkgelegenheidsstrategie van werkzaamheidsgraad van 73,2% tegen 2020 te halen, is het belangrijk om te blijven investeren in opleiding en in een efficiënt actief arbeidsmarktbeleid.

Zoals elk jaar publiceert de FOD Werkgelegenheid, Arbeid en Sociaal Overleg een reeks indicatoren omtrent de toestand van de Belgische arbeidsmarkt. Daarbij wordt de situatie in het land en de drie gewesten ook stelselmatig vergeleken met het Europese gemiddelde. De indicatoren zijn immers gebaseerd op de afspraken die hierover in het kader van de Europese Werkgelegenheidsstrategie (Europa 2020) werden gemaakt. De meeste cijfers slaan terug op 2011, het laatste jaar waarvoor internationaal vergelijkbare gegevens beschikbaar zijn.

Evolutie naar diensteneconomie zet zich voort

Ondanks een stijging van het aantal werkenden met 1,4% en een stijging van de vacaturegraad van 1,7% naar 2,2% die daarmee terug op het niveau van vóór de crisis komt (2008: 2,1%), bleef het aandeel 20- tot 64-jarigen met een baan in de totale beroepsbevolking (werkzaamheidsgraad) in 2011 nagenoeg gelijk. Met een lichte daling van 0,3 procentpunten tot 67,3% is de werkzaamheidsgraad nog verder verwijderd van de doelstelling van België in het kader van de Europese werkgelegenheidsstrategie van 73,2% die in 2020 gehaald moet worden. Ook de gemiddelde werkzaamheidsgraad in de EU (68,6%) is niet gewijzigd. De verschillen tussen de gewesten zijn nog steeds groot. Brussel, waar 58,2% van de beroepsbevolking werkte, scoort het laagst gevolgd door Wallonië met 62,2%. In Vlaanderen werkt 71,8% van de beroepsbevolking en de Duitstalige Gemeenschap kent het grootste aandeel werkenden met 75,3%.

In vergelijking met 2008, het jaar dat de crisis toesloeg, is er een groei in de werkgelegenheid van 2,1% vast te stellen. In de Europese Unie is de werkgelegenheid gemiddeld met 2,1% afgenomen. Dus in tegenstelling tot de ganse EU waren er in 2011 in ons land meer werknemers aan de slag dan vóór de crisis. Vooral in de dienstensector, die in ons land 74,6% van de werkgelegenheid vertegenwoordigt, is de werkgelegenheid in de periode 2008 tot 2011 het meest toegenomen. De stijging was het grootst binnen de financiële en vastgoedsector (+7,2%), gevolgd door de openbare besturen, maatschappelijke dienstverlening en huishouden als werkgever (+5,1%). De sector van de landbouw en visserij en de industrie (zonder bouwnijverheid) kenden in België echter wel een sterke daling met respectievelijk 10,1% en 7,7%. De bouwnijverheid doet het in ons land met een groei van 3,7% niet zo slecht, zeker als we vergelijken met de werkgelegenheid in deze sector op Europees niveau die afnam met 11,7%.

In 2011 was 6,9% van de actieve bevolking werkloos. In vergelijking met 2010 is dit een forse daling maar dit is voornamelijk te wijten aan een wijziging in de vraagstelling in de Enquête van de Arbeidskrachten (EAK). Aan de hand van de werkloosheidsgegevens uit administratieve bronnen is het wel mogelijk om een evolutie tegenover vorig jaar te schetsten: in 2011 waren 543.796 personen werkloos en waren er 20.668 werklozen minder dan 2010. In de EU was gemiddeld 9,3% werkloos. Het percentage werklozen is niet gewijzigd tegenover 2010. Ook op langdurige werkloosheid heeft de verandering in de EAK een effect gehad, deze is gedaald naar 3,5% en komt nu voor het eerst in 5 jaar onder het Europees gemiddelde van 4,2% te liggen.

Investeren in opleiding blijft belangrijk

De kans dat iemand werk zal vinden op de arbeidsmarkt, is nog steeds sterk gelinkt aan zijn/haar opleidingsniveau. In 2011 hadden 28,7% van de mensen tussen de 25 en 64 jaar in België hoogstens een diploma van lager secundair onderwijs. 36,7% had hoogstens een diploma van hoger secundair onderwijs en 34,6% had een diploma van een hoger niveau. Wanneer we echter naar de werkende bevolking kijken, zien we dat 41,6% een diploma van een hoger niveau had, en slechts 19,6% had hoogstens een diploma van lager secundair onderwijs. We merken dus op dat bijna 3 op 10 mensen in 2011 jaar hoogstens een diploma van lager secundair onderwijs had, terwijl onder de werkende bevolking amper 2 op 10 mensen stopte met studeren na het behalen van dit diploma. Bij de werklozen loopt dit zelf op tot 4 op 10 (41,5%).

De overheid tracht ook de investeringen in het onderwijs te verbeteren, dit uit zich in een toename van de overheidsuitgaven aan onderwijs tussen 2005 en 2009 van 5,92% van het Bruto Binnenlands Product (BBP) tot 6,57% van het BBP.

Eens men aan het werk is, blijft vorming binnen de onderneming cruciaal voor de werknemers. In 2010 nam meer dan 53% van de werknemers deel aan een formele of informele opleiding. Vooral computervaardigheden worden meer en meer onontbeerlijk. In 2010 werden bij 22,1% van de bevolking van 25 tot 54 jaar de computervaardigheden als “hoog” beschouwd, in 2011 steeg dit naar 32,7% van de bevolking. Anderzijds daalde het percentage van de bevolking tussen 25 en 54 jaar met “lage” computervaardigheden tussen 2010 en 2011 van 27,1% naar 19,9%. In de hedendaagse omstandigheden waarbij technologie snel verandert, kan deze evolutie alleen maar toegejuicht worden.

Er worden veel middelen besteed aan de financiering van een passief beleid

In 2010 heeft België meer dan 3,58% van zijn BBP besteed aan de financiering van zijn Arbeidsmarktbeleid/Labour Market Policies (LMP), wat binnen de EU-27 één van de hoogste percentages is. Het grootste deel van deze uitgaven, 61,7%, wordt echter besteed aan een passief arbeidsmarktbeleid (werkloosheid, brugpensioen, …) en niet aan een actief arbeidsmarktbeleid/Active Labour Market Policies (ALMP), zoals opleiding, begeleiding van werkzoekenden of de rechtstreekse creatie van werkgelegenheid.

Binnen het ALMP was het beleid tot aanmoediging voor het vinden van een baan de belangrijkste categorie in 2010: 47,2%. Dit is in grote mate te danken aan het groeiende succes van de dienstencheques (61,7% van de categorie en 29% van het ALMP). De tweede belangrijkste categorie is de rechtstreekse creatie van werkgelegenheid, 33,5%, waarvan het grootste deel van de uitgaven afkomstig is van het systeem van de gesubsidieerde contractuelen (GESCO) dat werd opgericht door de gewestelijke plaatsingsdiensten (60,7% van de categorie en 20,3% van het ALMP).

In het kader van de strategie Europa 2020 heeft België zich ertoe verbonden beter te presteren binnen 2 domeinen van het AMB.

  1. 100% begeleide activering voor jongeren na 4 maanden werkloosheid tegen 2020. De begeleide activering heeft betrekking op de prestaties van de begeleidingsdiensten zoals de geïndividualiseerde hulp (bv: raadgevingen en oriëntatie, begeleiding tijdens de zoektocht naar werk, geïndividualiseerde actieplannen) en de follow-up van werklozen; deze begeleiding wordt verstrekt met het oog op een duurzame herinschakeling in de arbeidsmarkt. In 2010 bedroeg dit percentage 80,7%, een stijging met 2,1 procentpunten in vergelijking met het voorgaande jaar, toen dit sterk was gedaald omwille van de economische crisis.
  2. 100% deelname aan één van de beleidslijnen van het ALMP voor jongeren na 6 maanden werkloosheid tegen 2020. Helaas is dit percentage tijdens de economische en financiële crisis verder gedaald van 72,5% in 2008 tot 64,5% in 2010.

Alle indicatoren kunnen worden teruggevonden in de module Statistieken