Nieuwe regels met betrekking tot het periodiek gezondheidstoezicht

Gepubliceerd op

Het koninklijk besluit van 14 mei 2019 tot wijziging van de codex over het welzijn op het werk wat het periodiek gezondheidstoezicht betreft werd gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad van 11 juni 2019. Het treedt in werking op 21 juni 2019.  

Principes van de periodiek gezondheidstoezicht 

Het koninklijk besluit van 14 mei 2019 vervangt de definitie van gezondheidstoezicht in de codex. Dit begrip wordt gedefinieerd als het geheel van preventieve medische handelingen, uitgevoerd door of onder verantwoordelijkheid van de preventieadviseur-arbeidsarts met het oog op het uitvoeren van de opdrachten om de gezondheid van de werknemers te bevorderen en te behouden bedoeld in artikel I.4-2. 

Het koninklijk besluit wijzigt bovendien afdeling 2 betreffende de periodieke gezondheidsbeoordeling van boek I, titel 4, hoofdstuk IV van de codex. Het uitgangspunt van dit koninklijk besluit is dat de frequentie van het periodiek gezondheidstoezicht in grote mate behouden blijft, doch dat de invulling ervan zal worden aangepast. Op een aantal uitzonderingen zal er voor werknemers onderworpen aan het gezondheidstoezicht nog steeds elk jaar een medische tussenkomst gebeuren, maar deze tussenkomst zal niet steeds bestaan uit een medisch onderzoek door de preventieadviseur-arbeidsarts. 

Daartoe wordt het periodiek gezondheidstoezicht onderverdeeld in twee delen:

  • een gezondheidsbeoordeling (zijnde een anamnese en een klinisch onderzoek), uitgevoerd door de preventieadviseur-arbeidsarts zelf. Het betreft een onderzoek naar de verenigbaarheid van de gezondheidstoestand met de uitgeoefende arbeid;
  • aanvullende medische handelingen, uitgevoerd door de preventieadviseur-arbeidsarts zelf of onder zijn verantwoordelijkheid door verpleegkundigen. Het is steeds de preventieadviseur-arbeidsarts die de resultaten van deze handelingen interpreteert. Deze handelingen zijn specifiek verbonden met het risico waaraan de werknemer wordt blootgesteld wegens het uitoefenen van zijn functie. De aanvullende medische handelingen:  
    • kunnen bestaan uit biomonitoring (bloedonderzoek, urinetests, longfunctietests, …) maar ook uit specifieke medische vragenlijsten. Zij houden verband met het risico waaraan de werknemers worden blootgesteld tijdens het uitvoeren van hun functie;
    • kunnen zowel plaatsvinden voorafgaand aan de gezondheidsbeoordeling als tussen twee gezondheidsbeoordelingen in, op een ogenblik dat dit het meest relevant is voor de evaluatie van het risico en, in voorkomend geval, voor de gezondheidsbeoordeling;
    • worden uitgevoerd door de preventieadviseur-arbeidsgeneesheer zelf, of door een verpleegkundige (het gaat hier namelijk over medische handelingen, ook de vragenlijsten).
    • moeten, indien het gaat om vragenlijsten, informatie bevatten over het recht van de werknemer om te allen tijde een spontane raadpleging te vragen EN moeten voorzien dat de werknemer kan vragen om zo snel mogelijk door de preventieadviseur-arbeidsarts te worden gecontacteerd.
     

        De frequentie van de periodieke gezondheidsbeoordeling en de frequentie en de inhoud van de aanvullende medische handelingen worden per risico bepaald in de nieuwe bijlage I.4-5 van de codex. Bijgevolg worden de verwijzingen naar de frequentie van de periodieke gezondheidsbeoordeling in de tekst van de verschillende titels van de codex opgeheven.
         
        De preventieadviseur-arbeidsarts kan eventueel bepaalde aanvullende medische handelingen vervangen door andere aanvullende medische handelingen die een gelijkwaardig beschermingsniveau bieden als degene die vermeld staan in bijlage I.4-5 van de codex over het welzijn op het werk. In dat geval motiveert de preventieadviseur-arbeidsarts deze beslissing in een document dat door hem wordt ondertekend en dat ter beschikking wordt gehouden van de arts sociaal inspecteur van de algemene directie Toezicht Welzijn op het werk. Als een werknemer aan verschillende risico’s is blootgesteld, wordt de hoogste frequentie gevolgd.
         
        In een aantal gevallen kan of moet de preventieadviseur-arbeidsarts afwijken van de frequentie voor de periodieke gezondheidsbeoordeling en/of de aanvullende medische handelingen, die is opgelegd in bijlage I.4-5 van de codex over het welzijn op het werk:

        1.  In een aantal gevallen kan of moet de preventieadviseur-arbeidsarts afwijken van de frequentie voor de periodieke gezondheidsbeoordeling en/of de aanvullende medische handelingen, die is opgelegd in bijlage I.4-5 van de codex over het welzijn op het werk:, en dit om in te schatten hoe de werknemer reageert op de blootstelling aan dat bepaald risico.
        2. Wanneer de preventieadviseur-arbeidsarts vaststelt dat de aanvullende medische handelingen die tussen twee periodieke gezondheidsbeoordelingen in plaatsvinden een ‘ongewoon resultaat’ vertonen, dan is hij verplicht om contact op te nemen met de betrokken werknemer. In dat geval kan hij, naargelang de concrete omstandigheden beslissen om:
           
          a.  de betrokken werknemer te onderwerpen aan een periodieke gezondheidsbeoordeling;
           
          b.  alle of bepaalde werknemers die aan hetzelfde risico worden blootgesteld eveneens te onderwerpen aan een gezondheidsbeoordeling;
           
          c.  de frequentie van de periodieke gezondheidsbeoordelingen en/of de aanvullende medische handelingen te verhogen voor de betrokken werknemer en eventueel ook voor alle of bepaalde   werknemers die aan hetzelfde risico worden blootgesteld. Deze hogere frequentie wordt aangehouden tot op het ogenblik dat de preventieadviseur-arbeidsgeneesheer oordeelt dat het risico onder controle is. De preventieadviseur-arbeidsarts motiveert deze beslissing in een document dat door hem wordt ondertekend en dat ter beschikking wordt gehouden van de arts sociaal inspecteur van de algemene directie Toezicht Welzijn op het Werk.
           
        3. De preventieadviseur-arbeidsarts kan beslissen om de frequentie van de gezondheidsbeoordelingen en/of de aanvullende medische handelingen, al dan niet tijdelijk, te verhogen voor specifieke situaties die een negatieve impact hebben of kunnen hebben op de gezondheidstoestand van de werknemer(s), bv. bij incidenten die zich op de werkvloer voordoen (ernstig arbeidsongeval, overschrijding actiewaarden,..), bij aanpassingen van de werkpost of wanneer iemand behoort tot een bijzondere risicogroep (bv. vroeger blootgesteld aan een bepaalde stof en nu aan een andere). De preventieadviseur-arbeidsarts motiveert deze beslissing in een document dat door hem wordt ondertekend en dat ter beschikking wordt gehouden van de arts sociaal inspecteur van de algemene directie Toezicht Welzijn op het Werk.
        4. De inspectie TWW (arts sociaal inspecteur) kan uiteraard ook de frequentie verhogen van de gezondheidsbeoordeling, of hij kan inhoud en tijdstip van de aanvullende handelingen vastleggen.

        Bijkomende wijzigingen van de codex over het welzijn op het werk

        Het koninklijk besluit voorziet nog een aantal andere wijzigingen aan de codex over het welzijn op het werk:

        1. de term “geneesheer” wordt in de codex vervangen door de gender neutrale term “arts”. Ook in samenstellingen wordt de term “geneesheer” geschrapt ten voordele van “arts”, bv. preventieadviseur-arbeidsgeneesheer wordt preventieadviseur-arbeidsarts, adviserend geneesheer wordt adviserend arts, geneesheer sociaal inspecteur wordt arts sociaal inspecteur, enz.
        2. aan artikel I.4-9 van de codex wordt een tweede lid toegevoegd dat bepaalt dat werkgevers al hun werknemers, ook degene die niet onderworpen zijn aan het gezondheidstoezicht, jaarlijks moeten herinneren aan de mogelijk om conform artikel I.4-37 van de codex een spontane raadpleging te vragen bij de preventieadviseur-arbeidsarts;
        3. het formulier om beroep in te stellen tegen een beslissing van de preventieadviseur-arbeidsarts, bijgevoegd in bijlage I.4-2, 3de deel bij de codex, wordt vervangen door een nieuw exemplaar;
        4. bijlage II van titel II, hoofdstuk III van het ARAB wordt opgeheven.