Hoe reageren de lonen op werkloosheid: de looncurve in België sectoraal geanalyseerd

Reële loonflexibiliteit wordt als een belangrijk onderdeel beschouwd van een arbeidsmarktbeleid dat nodig is voor de opvang van economische schokken (geoperationaliseerd door wijzigingen in de werkloosheid). Een reeks van studies beklemtonen daarbij de rol van instituties en de wijze waarop de loonvorming wordt georganiseerd. In dit kader geeft de werkloosheidselasticiteit van de lonen aan in welke mate de lonen op een geaggregeerd niveau conjunctuurgevoelig zijn. Hier wordt in navolging van Blanchflower & Oswald (1995) internationaal gesproken over een werkloosheidselasticiteit van de lonen die negatief is, en bijna universeel -0.10 bedraagt. 

In deze paper leveren we een bijdrage tot deze discussie over reële loonflexibilteit door voor België enerzijds na te gaan of deze internationale vaststelling van -0.10 werkloosheidselasticiteit ook voor België opgaat in de recente periode. Vervolgens gaan we de mogelijke invloed van instituties na door deze elasticiteit of looncurve sectoraal te vergelijken en te analyseren. Tevens wordt ook nagegaan of werknemerskenmerken hier ook als andere interactiefactoren een invloed hebben. 

Deze analyses overspanden een periode van 11 jaar, waarin België inderdaad wordt gekenmerkt door hetzelfde patroon als internationaal beschreven in de literatuur rond de looncurve. De gemiddelde gevoeligheid voor veranderingen in de werkloosheid is -0.107. Dit betekent dat een stijgende werkloosheid een daling van de gemiddelde lonen teweegbrengt. Neemt de werkloosheidsgraad met 10% toe, dan dalen gemiddeld genomen de reële lonen met 1.02%. De analyse van de werkloosheidselasticiteit van de lonen in België toont dus aan dat deze niet verschillend is van de empirie in internationaal onderzoek en zeker vergelijkbaar is met deze van andere Europese, continentale landen. 

Er zijn evenwel belangrijke sectorale verschillen. De bediendesectoren en de gemengde sectoren met overwegend bedienden worden gekenmerkt door een sterke negatieve elasticiteit, de geaggregeerde loonevoluties in de arbeiderssectoren en de gemengde sectoren met een groter aandeel arbeiders zijn eerder ongevoelig voor schommelingen in de werkloosheid. Opleidingsniveau lijkt tussen te komen als een belangrijke mediërende variabele, waaruit de hypothese naar voor komt dat de elasticiteit gerelateerd is aan het functieniveau. Daarnaast vinden we in onze data een zeker effect van de syndicalisatiegraad: 4 sectoren met hoge syndicalisatiegraad vertonen een lagere loonelasticiteit ten opzichte van werkloosheid. Bij onderhandelingen op een lager niveau van centraliteit merken we ten slotte een grotere elasticiteit van de lonen. 

Verder gingen we na of er sprake is van inter-agerende factoren op het individuele niveau. We stelden vast dat jongeren elastische lonen hebben, en dat de looncurve bij oudere leeftijd inelastisch wordt. Er is ook een genderverschil: de resultaten bevestigen de grotere werkloosheidselasticiteit van de lonen bij mannen en een inelastische looncurve voor vrouwen wanneer voor leeftijd en sector gecontroleerd wordt. 

De slotconclusie van de paper kan aldus worden omschreven als een paradox. Aan de ene kant zien we dat ook een collectieve, georganiseerde loonvorming, zoals die in België bestaat, de nodige conjunctuurgevoeligheid op een geaggregeerd niveau (cf. werkloosheidselasticiteit) vertoont, die de test met andere landen zeker doorstaat. Aan de andere kant stellen we echter vast dat groepen (sterke) werknemers die binnen dit systeem meer kunnen afwijken van deze collectieve, gecentraliseerde loonvorming op sectorniveau, meer sectorale loonflexibiliteit vertonen. 

Auteurs: Sem Vandekerckhove, Caroline Vermandere en Guy Van Gyes 
Publicatiedatum: 2010 
Publicatie: Hoe reageren de lonen op werkloosheid: de looncurve in België sectoraal geanalyseerd (PDF, 351.35 KB)