Arbeidsovereenkomst voor deeltijdse arbeid - beginsel van non-discriminatie ten gunste van deeltijdwerkers

Op deze pagina

    Met de wet van 5 maart 2002 betreffende het beginsel van non-discriminatie ten gunste van deeltijdswerkers, heeft de federale overheid de richtlijn 97/81/EG van de Raad van 15 december 1997 betreffende de door de Unice, het CEEP en het EVV gesloten raamovereenkomst inzake deeltijdarbeid, omgezet in Belgisch recht. Ze bepaalt een algemeen beginsel van non-discriminatie dat van toepassing is op de deeltijdwerkers en hun werkgever (natuurlijke personen of rechtspersonen).

    Begrip deeltijdwerker in de zin van de wet van 5 maart 2002

    De werknemer wordt gedefinieerd als de persoon die, krachtens een arbeidsovereenkomst, tegen loon arbeid verricht onder het gezag van een persoon.

    De deeltijdse werknemer wordt gedefinieerd als een werknemer wiens normale arbeidsduur, berekend op weekbasis of als gemiddelde over een periode van maximaal een jaar, minder is dan die van een voltijdse werknemer in een vergelijkbare situatie.

    Er moet dus worden verwezen naar de voltijdse werknemer die tewerkgesteld wordt of zou worden onder dezelfde arbeidsvoorwaarden (zelfde functie, zelfde anciënniteit, zelfde kwalificaties, zelfde werkplek, …) als die van een deeltijdse werknemer met als enig verschil dat deze laatste een lagere arbeidsduur heeft dan eerstgenoemde. 

    Het beginsel van non-discriminatie 

    De wet van 5 maart 2002 heeft een algemeen beginsel van non-discriminatie ingevoerd volgens hetwelk de deeltijdse werknemers op gelijke wijze moeten behandeld worden als hun voltijdse collega’s wat betreft de arbeidsvoorwaarden.

    Wanneer dit passend is, kunnen de rechten van de deeltijdse werknemers bepaald worden in verhouding tot de duur van hun arbeid.

    Dit beginsel van non-discriminatie heeft een algemene draagwijdte: het is van toepassing voor alle rechtsbronnen binnen het arbeidsrecht.

    De bestaande en toekomstige wettelijke bepalingen moeten geïnterpreteerd worden in het licht van dit algemeen beginsel van non-discriminatie ten gunste van de werknemers, dat als zodanig ook geldt ten aanzien van de reglementaire (koninklijke en ministeriële besluiten) en conventionele bepalingen (de collectieve arbeidsovereenkomsten, het arbeidsreglement, …).

    Uitzonderingen: de objectieve redenen 

    De deeltijdse werknemers mogen verschillend behandeld worden ten overstaan van de voltijdse werknemers voor zover dit verschil in behandeling om objectieve redenen gerechtvaardigd is. Zo kunnen wettelijke, reglementaire of conventionele bepalingen de deeltijdse werknemers dus verschillend behandelen voor zover dit verschil in behandeling om objectieve redenen gerechtvaardigd is.

    Ten slotte bepaalt de wet van 5 maart 2002 dat, wanneer zulks om objectieve redenen gerechtvaardigd is, de toegang tot bepaalde arbeidsvoorwaarden afhankelijk kan worden gesteld van een bepaalde diensttijd, arbeidsduur of beloning. 

    Beloning

    Specifiek met betrekking tot de beloning bepaalt cao nr. 35 dat de deeltijdse werknemer voor een gelijk werk of voor een werk van gelijke waarde in verhouding hetzelfde loon moet ontvangen als een voltijdse werknemer, ongeacht de modaliteiten volgens de welke het loon wordt uitbetaald.

    Alle looncomponenten van de voltijdse werknemers moeten volgens dezelfde normen, loonschalen en toekenningscriteria worden toegepast op de deeltijdse werknemer in verhouding tot zijn arbeidsduur in de onderneming, voor zover hij onder gelijkaardige voorwaarden is tewerkgesteld en tot dezelfde categorie van werknemers behoort.

    Daarnaast voorziet de cao nr. 35 dat de deeltijdse werknemer recht heeft op een gemiddeld minimum maandinkomen dat, naar rata van zijn arbeidsduur in de onderneming, proportioneel wordt berekend op het gemiddeld minimum maandinkomen van de voltijdse werknemer.