Verdrag Van Rome (artikel 6.2., a)) en Verordening “Rome I” (artikel 8.2)

Bepaling van het land waar de arbeid gewoonlijk wordt verricht op het vlak van internationaal transport

Op het vlak van internationaal transport hebben de arresten “Koelzsch »  (zaak C-29/10, Heiko Koelzsch/Groothertogdom Luxemburg van 15 maart 2011) en « Voogsgeerd » (zaak C 384/10, Jan Voogsgeerd/ Navimer SA van 15 december 2011) van het Europese Hof van Justitie verduidelijkt op welke manier het criterium van het land waar of van waaruit de werknemer zijn arbeid gewoonlijk verricht (eerste criterium) moet geïnterpreteerd worden.

Overeenkomstig voormelde arresten gaat het over het land waar of van waaruit de werknemer, rekening gehouden met alle elementen die deze werkzaamheid kenmerken, het belangrijkste deel van zijn verplichtingen jegens zijn werkgever vervult.

Bovendien, naargelang het geval, zijn deze elementen waarmee rekening moet gehouden worden voor het bepalen van het land waar of van waaruit de werknemer het belangrijkste deel van zijn verplichtingen jegens zijn werkgever vervult, met name, het land :

  • van waaruit de werknemer zijn transportopdrachten verricht/waar hij zich moet aanmelden alvorens zijn opdrachten te vervullen;
  • waar hij de instructies voor zijn opdrachten ontvangt;
  • waar hij zijn werk organiseert;
  •  waar zijn arbeidsinstrumenten zich bevinden;
  • waar het transport hoofdzakelijk verricht wordt;
  •  waar de goederen worden gelost;
  •  waarnaar hij na zijn opdrachten terugkeert.

Ten slotte, in het specifieke geval van het zeevervoer, was het Hof eveneens van oordeel, in het arrest “Voogsgeerd”, dat wanneer uit het onderzoek van de voormelde elementen blijkt dat de plaats (het land) van waaruit de werknemer zijn transportopdrachten verricht en waar hij ook de instructies voor zijn opdrachten ontvangt, steeds dezelfde is, die plaats (dit land) moet worden beschouwd als de plaats (het land) waar hij gewoonlijk zijn arbeid verricht.