Europese sociale dialoog

Op deze pagina

    Wat?

    De dialoog met de sociale partners vormt één van de pijlers van het Europees sociaal model.
    De Europese sociale dialoog omvat de discussies, de raadplegingen, de onderhandelingen en de gemeenschappelijke acties genomen door de representatieve organisaties van de sociale partners, zijnde de werkgevers en de werknemers.

    Op communautair niveau bestaat de sociale dialoog in twee vormen:

    • een bipartiete dialoog tussen de Europese werkgevers- en werknemersorganisaties;
    • een tripartiete dialoog tussen de sociale partners en de overheden.

    De Europese sociale dialoog is gebaseerd op de beginselen van solidariteit, verantwoordelijkheid en participatie en is voor de sociale partners het belangrijkste instrument om aan de vaststelling van de Europese sociale normen bij te dragen en een essentiële rol te spelen in het bestuur van de Unie.

    Er bestaat een onderscheid betreffende het niveau van dialoog. De Europese sociale dialoog speelt zich enerzijds af op interprofessioneel niveau en anderzijds op sectoraal niveau.
    Op interprofessioneel niveau zijn de Europese werknemers vertegenwoordigd door:

    • Europees Verbond van Vakverenigingen (EVV)
    • Raad voor Europese kaderleden (EUROCADRES)
    • Europese Confederatie van het kaderpersoneel (ECK)

    De Europese werkgevers zijn vertegenwoordigd door:

    • Confederatie van Europese Ondernemingen (BUSINESSEUROPE)
    • Europees Centrum van Ondernemingen met publieke participatie en ondernemingen van algemeen economisch belang (CEEP)
    • Europese Vereniging van de Middenstand en van de Kleine- en Middelgrote Ondernemingen (SMEunited)

    Ook op sectoraal niveau vindt sociale dialoog plaats. Naar aanleiding van het besluit van 20 mei 1998 tot oprichting van Europese sectorale comités voor de sociale dialoog zijn een 40-tal comités opgericht. Gezien het succes van dit initiatief zal de Commissie doorgaan met het creëren van nieuwe comités om de sectorale sociale dialoog te stimuleren.
    De Europese werkgevers- en werknemersorganisaties moeten beantwoorden aan volgende criteria :

    • behoren tot specifieke sectoren of categorieën en georganiseerd zijn op Europees niveau;
    • bestaan uit organisaties die op zichzelf een integrerend en erkend deel uitmaken van de structuren van sociale partners van de lidstaten en het vermogen bezitten overeenkomsten te sluiten, en die representatief zijn voor verscheidene lidstaten;
    • bezitten van toereikende structuren om hun doeltreffende deelneming aan het werk van de Comités te waarborgen.

    Doel

    Het doel is via de Europese sociale dialoog de sociale partners actief te betrekken bij de vormgeving en de uitvoering van het sociaal-economisch beleid van de Europese Unie.

    Procedure

    De procedure voor de Europese sociale dialoog is verankerd in het EG-verdrag.

    Volgens het EG-verdrag is de Commissie verantwoordelijk voor het bevorderen en ondersteunen van de sociale dialoog op communautair niveau.

    Artikel 138 van het EG-verdrag voorziet daartoe in een verplichte raadpleging, die uit twee fasen bestaat:

    • alvorens voorstellen op het gebied van sociaal beleid in te dienen, moet de Commissie de sociale partners over de mogelijke richting van een communautair optreden raadplegen;
    • als de Commissie communautair optreden wenselijk vindt, moet zij de sociale partners over de inhoud van het overwogen voorstel raadplegen.

    Artikel 139 van het EG-verdrag bepaalt dat de dialoog tussen de sociale partners op communautair niveau kan leiden tot contractuele betrekkingen met inbegrip van overeenkomsten, indien de sociale partners dit wensen. Deze overeenkomsten kunnen ten uitvoer worden gelegd via richtlijnen van de Raad of via de specifieke procedures en gebruiken van de sociale partners en de lidstaten.

    Resultaten

    De Europese sociale dialoog heeft talrijke resultaten voortgebracht zoals de aanneming van een groot aantal gezamenlijke teksten over uiteenlopende onderwerpen door de Europese sociale partners.

    In de intersectorale dialoog zijn o.m. volgende kaderovereenkomsten gesloten:

    • over ouderschapsverlof
    • over deeltijds werken
    • over arbeidsovereenkomsten van bepaalde duur 
    • over telewerk
    • over werkgerelateerde stress

    De eerste drie overeenkomsten zijn via een richtlijn van de Raad tot stand gekomen. De overeenkomsten over telewerk en over werkgerelateerde stress zijn via de aangesloten nationale organisaties van werkgevers en werknemers zelf tot uitvoering gebracht.

    Recent kwamen er nog 2 kaderovereenkomsten tot stand: over uitzendarbeid en over de verlenging van het ouderschapsverlof.

    Zo hebben de onderhandelingen tussen de Europese sociale partners geleid tot de Europese richtlijn van 19 november 2008 (richtlijn 2008/104/EG) met betrekking tot uitzendarbeid. De richtlijn definieert een algemeen toepasselijk kader inzake de arbeidsvoorwaarden van de uitzendkrachten in de Europese Unie. De richtlijn wil een minimum niveau van effectieve bescherming bieden aan de uitzendkrachten en wil bijdragen aan de ontwikkeling van de uitzendsector als flexibele mogelijkheid voor zowel de werkgevers als de werknemers. De richtlijn breidt het non-discriminatiebeginsel uit tot uitzendkrachten en bepaalt dat de essentiële arbeidsvoorwaarden van uitzendkrachten voor de duur van hun opdracht bij een gebruiker ten minste dezelfde zijn als die welke voor hen zouden gelden als zij rechtstreeks door de genoemde onderneming voor dezelfde functie in dienst waren genomen.
    De lidstaten hebben tot 5 december 2011 de tijd om de richtlijn om te zetten.

    Op 18 juni 2009 hebben de Europese sociale partners een nieuwe raamovereenkomst gesloten m.b.t. ouderschapsverlof. Bij de nieuwe raamovereenkomst tussen de Europese sociale partners wordt de duur van het ouderschapsverlof verlengd van drie naar vier maanden per ouder. De regeling geldt voor alle werknemers, ongeacht het soort arbeidsovereenkomst. De nieuwe raamovereenkomst is het resultaat van zes maanden van onderhandelingen tussen de sociale partners en weerspiegelt de veranderingen in de samenleving en op de arbeidsmarkt sinds de ondertekening van de eerste raamovereenkomst inzake ouderschapsverlof in 1995. Deze raamovereenkomst van de sociale partners wordt ten uitvoer gelegd door de richtlijn van de Raad van 8 maart 2010. De lidstaten hebben tot 8 maart 2012 de tijd om de richtlijn om te zetten in hun wetgeving.

    Lissabon – Strategie 2020

    Met haar mededeling van 3 maart 2010 gaf de Europese Commissie het startsein voor de “Europa 2020” strategie. De “Europa 2020” strategie is de opvolger van de Lissabonstrategie, die afliep in 2010. De nieuwe strategie van de Europese Unie voor jobs en voor slimme, duurzame en inclusieve groei zal Europa helpen de crisis te boven te komen en de Europese economie voorbereiden op de komende 10 jaar.

    De “Europa 2020” strategie is gebaseerd op drie samenhangende en elkaar versterkende prioriteiten: slimme groei – voor een economie op basis van kennis en innovatie; duurzame groei – voor een koolstofarme, concurrerende economie waarin zuinig wordt omgesprongen met hulpbronnen; en groei voor iedereen – voor een economie met veel werkgelegenheid en sociale en territoriale cohesie. De nieuwe strategie is dus toegespitst op de gebieden waar actie nodig is: kennis en innovatie, een duurzamere economie, een hoge werkgelegenheid en sociale insluiting.

    De Europese sociale dialoog kan een sleutelrol spelen in de verwezenlijking van deze strategische EU-doelstellingen. De sociale partners zijn het best in staat een positieve houding ten aanzien van verandering te creëren, waardoor de voor de ondernemingen onmisbare flexibiliteit en de voor de werknemers noodzakelijke zekerheid hand in hand kunnen gaan.