Gemeenschappelijke dienst voor preventie en bescherming op het werk

Op deze pagina

    Toelichting over titel 2 betreffende de gemeenschappelijke interne dienst voor preventie en bescherming op het werk van boek II van de codex over het welzijn op het werk

    Principes

    Artikel 33 van de wet van 4 augustus 1996 betreffende het welzijn van de werknemers bij de uitvoering van hun werk (welzijnswet) legt op dat elke werkgever een interne dienst voor preventie en bescherming op het werk moet oprichten. Deze dienst moet ten minste één preventieadviseur omvatten.

    Artikel 35 §4 van de welzijnswet schrijft voor dat indien er een technische bedrijfseenheid gevormd wordt door meer dan één juridische entiteit, er voor die technische bedrijfseenheid in haar geheel één interne dienst wordt opgericht. Voor deze situatie moet er geen aanvraag voor oprichting van een gemeenschappelijke interne dienst worden ingediend, daar die technische bedrijfseenheid beschikt over een “gezamenlijke” interne dienst.

    Artikel 38 van de welzijnswet voorziet een afwijking van dit principe: de koning kan aan een werkgever of een groep werkgevers toelating verlenen om een gemeenschappelijke interne dienst (GIDPB) op te richten. Artikel 38, §1 laat toe dat de koning algemene voorwaarden oplegt voor de oprichting van gemeenschappelijke diensten, artikel 38, §2 laat de koning toe om in individuele gevallen voorwaarden op te leggen.

    Titel 2 van boek II van de codex geeft uitvoering aan artikel 38, §1 van de wet. In feite legt deze titel 2 de principes vast die reeds jarenlang gehanteerd werden bij het verlenen van toelatingen om een gemeenschappelijke dienst op te richten. Belangrijk verschil met vroeger is echter dat de koning de bevoegdheid om de toelating te verlenen nu overdraagt aan de minister bevoegd voor werk.

    Toelichting

    De aanvraag om een gemeenschappelijke interne dienst op te richten wordt ingediend bij de Algemene directie Humanisering van de arbeid. Deze kijkt na of de aanvraag werd ingediend overeenkomstig de bepalingen van titel 2 van boek II van de codex en stuurt ze dan door naar de Algemene directie Toezicht op het Welzijn op het werk, die een onderzoek bij de aanvrager uitvoert en een gunstig of ongunstig advies geeft over de aanvraag tot oprichting van een GIDPB. Bij gunstig advies stelt de Algemene directie Humanisering van de arbeid een ontwerp van besluit op om de toelating te verlenen. Het besluit bevat ook de voorwaarden waaronder de toelating wordt gegeven. De bepalingen van titel 1 betreffende de interne dienst van boek II van de codex blijven van toepassing, tenzij ze gewijzigd worden door de voormelde voorwaarden.

    Bij het verlenen van de toelating worden de volgende principes gehanteerd:

    1. Een gemeenschappelijke interne dienst voor preventie en bescherming op het werk moet beter, efficiënter en rationeler werken dan de afzonderlijke diensten van de bedrijven die een gemeenschappelijke interne dienst wensen op te richten. Dit kan onder meer inhouden dat in een gemeenschappelijke interne dienst een beroep kan gedaan worden op één of meer preventieadviseurs met een hogere aanvullende vorming dan in de afzonderlijke interne diensten, dat de preventieadviseurs hun functie voltijds kunnen uitoefenen, dat meerdere disciplines in de gemeenschappelijke interne dienst vertegenwoordigd zijn.
       
    2. Er moet een afdeling van de GIDPB opgericht worden voor elke technische bedrijfseenheid waarvoor een comité moet opgericht worden. De welzijnswet gaat er immers van uit dat elk comité PBW in de persoon van een preventieadviseur een gesprekspartner moet hebben.
      In de bij de gemeenschappelijke interne dienst aangesloten bedrijven, waar geen comité PBW bestaat of geen comité PBW moet worden opgericht, kan een contactpersoon tussen het bedrijf en de gemeenschappelijke interne dienst aangeduid worden.
       
    3. Elke werkgever die bij de gemeenschappelijke interne dienst wenst aan te sluiten ondertekent de aanvraag. De oprichting van een gemeenschappelijke interne dienst is een afwijking van het algemeen principe van artikel 33 van de welzijnswet. Het verlenen van een afwijking is een gunst. Diegene die van deze gunst wenst te genieten moet dit uitdrukkelijk laten weten en verbindt er zich toe de voorwaarden, waarvan de oprichting van een gemeenschappelijke interne dienst afhankelijk gemaakt wordt, na te leven.
       
    4. In de aanvraag vermeldt de aanvrager:
      • het niveau van de aanvullende vorming van de preventieadviseur die de gemeenschappelijke interne dienst zal leiden, alsook de tijd die hij aan zijn functie zal besteden;
      • het aantal eventuele andere preventieadviseurs van de gemeenschappelijke interne dienst het niveau van hun eventuele aanvullende vorming en de tijd die zij aan hun functie zullen besteden;
      • het aantal contactpersonen in de bedrijven die bij de gemeenschappelijke interne dienst aangesloten zijn;
      • eventueel kunnen deze gegevens ook bijkomend toegelicht worden door het opsturen van het identificatiedocument (artikel II.1-7, derde en vierde lid van de codex).
       
    5. Elk comité dat bestaat in de aangesloten bedrijven geeft zijn advies over de aansluiting van zijn bedrijf bij de gemeenschappelijke interne dienst en de minimum prestatieduur van alle preventieadviseurs. Indien er geen comité bestaat geeft de syndicale afvaardiging van het betrokken bedrijf zijn advies. Indien er ook geen syndicale afvaardiging bestaat, raadpleegt de werkgever rechtstreeks zijn werknemers overeenkomstig de bepalingen van artikel II.8-1 van de codex. Alle adviezen worden bij de aanvraag gevoegd. In openbare diensten waar geen comités PBW bestaan, geven de bevoegde overlegorganen, advies over de aansluiting bij een gemeenschappelijke interne dienst en de minimum prestatieduur van alle preventieadviseurs.
       
    6. Indien in een van de aangesloten bedrijven een departement belast met het medisch toezicht bestaat, wordt dit vermeld in de aanvraag. De erkenning door de bevoegde Gemeenschap wordt toegevoegd aan de aanvraag van de GIDPB evenals een door alle werkgevers ondertekende verklaring waaruit blijkt dat zij akkoord gaan met de opname van een departement belast met het medisch toezicht in de GIDPB. Het departement vervult zijn functie bij elk van de bedrijven aangesloten bij de gemeenschappelijke interne dienst. De werking van de gemeenschappelijke interne dienst, met een departement belast met het medisch toezicht, mag zich niet beperken tot het medisch toezicht. Elke gemeenschappelijke interne dienst moet werken volgens het principe van de multidisciplinariteit zoals een normale interne dienst. Indien in een van de aangesloten bedrijven preventieadviseurs aangesteld zijn van andere disciplines (ergonomie, bedrijfshygiëne en psychosociale aspecten), dan mogen zij ook hun activiteiten uitoefenen in alle bij de gemeenschappelijke interne dienst aangesloten bedrijven. Een door alle werkgevers ondertekende verklaring waaruit blijkt dat zij akkoord gaan om een beroep te doen op deze preventieadviseurs wordt toegevoegd aan de aanvraag.
       
    7. Indien een beroep gedaan wordt op een externe dienst voor preventie en bescherming op het werk, moeten de bedrijven die aangesloten zijn bij een gemeenschappelijke interne dienst, rekening houdend met de bepalingen van artikel II.3-2 van de codex, bij dezelfde externe dienst zijn aangesloten. Het voormeld artikel II.3-2 voorziet een aantal uitzonderingen waarbij een werkgever op meer dan één externe dienst een beroep mag doen. Deze uitzonderingen gelden ook in het geval van een gemeenschappelijke interne dienst.
        
    8. De ondernemingen die bij de gemeenschappelijke interne dienst wensen aan te sluiten moeten banden met elkaar hebben of gelijkaardige of op elkaar afgestemde activiteiten hebben. Deze banden kunnen van juridische, economische, geografische of technische aard zijn.
       
    9. De preventieadviseur belast met de leiding van de gemeenschappelijke interne dienst en de eventuele overige preventieadviseurs maken deel uit van het personeel van één van de aangesloten bedrijven.
       
    10. De maandverslagen en het jaarverslag van de dienst voor preventie en bescherming op het werk, voorgeschreven bij artikel II.1-6, §1, 2°, a en b van de codex, bevatten bijlagen met afzonderlijke gegevens betreffende elk van de betrokken bedrijven.

    Titel 2 van boek II van de codex bepaalt verder ook dat een werkgever, aangesloten bij de gemeenschappelijke interne dienst, de preventieadviseurs van de gemeenschappelijke interne dienst, toegang moet verlenen tot zijn bedrijf, ook al behoren zij niet tot hun personeel. Aangezien de bepalingen van titel 1 betreffende de interne dienst van boek II van de codex ook van toepassing zijn op de gemeenschappelijke interne dienst (GIDPB), betekent dit ook dat deze werkgever aan de preventieadviseur alle inlichtingen en informatie moet geven die nodig zijn om zijn functie uit te oefenen.

    Indien nodig kunnen in het toelatingsbesluit ook voorwaarden opgelegd worden betreffende de financiering van de gemeenschappelijke interne dienst. In praktijk zal dit alleen toegepast worden wanneer het gaat om overheidsdiensten, die aan budgettaire regels onderworpen zijn.

    Artikel 38 van de welzijnswet laat toe dat één werkgever een gemeenschappelijke interne dienst kan oprichten. Dit is in feite bedoeld voor overheidsdiensten: daar kan het voorkomen dat één persoon, bijvoorbeeld een gouverneur of een burgemeester, werkgever is van verschillende openbare diensten. In toepassing van artikel 36 van de welzijnswet kan het dan zijn dat hij verschillende interne diensten moet oprichten. Artikel 38 laat echter in dit geval toe dat dezelfde werkgever voor de betrokken diensten een gemeenschappelijke interne dienst kan oprichten.

    Titel 2 van boek II van de codex bevat als bijlage een inlichtingenformulier dat de aanvrager ingevuld moet meesturen met zijn aanvraag.

    Een elektronisch invulbaar model van het inlichtingenformulier vindt u in de module ‘Procedures en formulieren’: Aanvraag tot oprichting van een gemeenschappelijke interne dienst voor preventie en bescherming op het werk (DOC, 84.5 KB)

    Adviezen van de Hoge Raad voor preventie en bescherming op het werk