Alternerend leren

Op deze pagina

    Met de term “alternerend leren” worden opleidingssystemen aangeduid waarin de betrokken cursisten afwisselend op school (of in een schools milieu) en op de werkvloer professionele vaardigheden aanleren.

    Omdat het merendeels om basisberoepsopleidingen gaat, zijn het voornamelijk jongeren die in de diverse formules van alternerend leren opgeleid worden.

    Als men het over “alternerend leren” heeft, dan wil dit meestal zeggen dat de betrokken cursist een (bilateraal) contract heeft met de verantwoordelijke van de betrokken onderneming, instelling of overheidsdienst waar het stuk “opleiding op de werkvloer” plaatsvindt.

    Terwijl reeds vroeger de gemeenschappen bevoegd waren gemaakt voor bepaalde vormen van alternerend leren (de middenstandsopleidingen), zijn de gemeenschappen sinds 1 juli 2014 volledig bevoegd voor de stelsels van het alternerend leren. Dit betekent dat de gemeenschappen voortaan bevoegd zijn voor het opstellen van alle regels aangaande de verhouding tussen de leerling, zijn patroon en de opleidingsinstelling.

    Deze volledige bevoegdheid van de gemeenschappen op vlak van het alternerend leren belet evenwel niet dat de federale overheid bevoegd is gebleven voor twee niet onbelangrijke aspecten: de arbeidsbescherming en de sociale zekerheid.

    Voor wat betreft de arbeidsbescherming verwijzen we naar de pagina’s onder de rubriek “Welzijn op het werk” die zo goed als integraal van toepassing zijn op leerlingen.

    Voor wat betreft de sociale zekerheid heeft de federale overheid een generieke definitie gecreëerd van de leerling. Met uitsluiting van de leerlingen die verbonden zijn met een arbeidsovereenkomst of een speciale leerovereenkomst voor minder-validen, zijn leerlingen, alle personen die in het kader van een alternerende opleiding door een overeenkomst zijn verbonden met een werkgever, indien de alternerende opleiding beantwoordt aan alle volgende voorwaarden:

    1. de opleiding bestaat uit een deel dat uitgevoerd wordt op de werkvloer en een deel dat uitgevoerd wordt binnen of op initiatief en onder de verantwoordelijkheid van een onderwijs- of opleidingsinstelling; deze twee onderdelen beogen samen de uitvoering van één enkel opleidingsplan, zijn daarom op elkaar afgestemd en wisselen elkaar geregeld af;
    2. de opleiding leidt tot een beroepskwalificatie;
    3. het deel dat uitgevoerd wordt op de werkvloer voorziet op jaarbasis een gemiddelde arbeidsduur van minstens 20 uren per week, zonder rekening te houden met de feest- en vakantiedagen;
    4. het deel dat uitgevoerd wordt binnen of op initiatief en onder de verantwoordelijkheid van een onderwijs- of opleidingsinstelling, omvat op jaarbasis :
      • minstens 240 lesuren voor de jongeren die onderworpen zijn aan de deeltijdse leerplicht in toepassing van de wet van 29 juni 1983 betreffende de leerplicht;
      • minstens 150 lesuren voor de jongeren die niet onderworpen zijn aan de leerplicht in toepassing van voornoemde wet van 29 juni 1983, waarbij het aantal uren berekend kan worden naar rato van de totale duur van de opleiding; de lesuren waarvoor de leerling eventueel van een vrijstelling geniet, toegekend door de voormelde onderwijs- of opleidingsinstelling, zijn begrepen in de 240 of 150 uren;
    5. de beide delen van de opleiding worden uitgevoerd in het kader van en worden gedekt door één enkele overeenkomst waarbij de werkgever en de leerling betrokken partij zijn; de opleiding kan worden uitgevoerd in het kader van meerdere opeenvolgende overeenkomsten op voorwaarde dat (1) de minima van de opleidingsuren binnen de onderwijs- of opleidingsinstelling het aantal bedoeld in punt 4 bereiken en dat (2) het volledige traject, bestaand uit verschillende opeenvolgende overeenkomsten, gegarandeerd en gecontroleerd wordt door de operator die verantwoordelijk is voor de opleiding;
    6. de in 5° bedoelde overeenkomst voorziet een financiële bezoldiging voor de leerling die ten laste is van de werkgever en die beschouwd moet worden als een loon voor de toepassing van de wet van 12 april 1965 betreffende de bescherming van het loon der werknemers. (artikel 1bis van het koninklijk besluit van 28 november 1969 tot uitvoering van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders).

    Indien de leerovereenkomst voldoet aan deze voorwaarden, dan is de leerling onderworpen aan de sociale zekerheid. In beginsel wil dit zeggen dat:

    • bij aanvang en einde van de leerovereenkomst een Dimona-melding dient te gebeuren
    • de leerling moet aangegeven worden op de driemaandelijkse DmfA-aangiften
    • de leerling bepaalde sociale rechten zal verwerven.

    Wat betreft de sociale zekerheid, kunt u meer informatie vinden:

    • in de onderrichtingen aan de werkgevers op de website van de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid, voor wat betreft de aangifteplicht van de leerlingen;
    • bij de verschillende bevoegde sociale parastatalen voor wat betreft de sociale rechten.