Nieuwe tariferingsregeling voor externe diensten vanaf 2016

Gepubliceerd op

Op 9 december 2015 is de wet van 27 november 2015 tot wijziging van artikel 40 van de wet van 4 augustus 1996 betreffende het welzijn van de werknemers bij de uitvoering van hun werk en tot intrekking van artikel 96 van de wet van 26 december 2013 betreffende de invoering van een eenheidsstatuut tussen arbeiders en bedienden inzake de opzeggingstermijnen en de carenzdag en begeleidende maatregelen in het Belgisch Staatsblad verschenen.

Deze wet regelt:

  1. De intrekking van artikel 96 van de wet van 26 december 2013 betreffende de invoering van een eenheidsstatuut tussen arbeiders en bedienden inzake de opzeggingstermijnen en de carenzdag en begeleidende maatregelen.

    Artikel 96 beoogde een wijziging van artikel 40, §3, tweede lid, van de welzijnswet. Deze wijziging werd geacht in werking te treden op een door de Koning vast te stellen datum.

    Het koninklijk besluit van 24 april 2014 tot wijziging van het koninklijk besluit van 27 maart 1998 betreffende de externe diensten voor preventie en bescherming op het werk wat betreft de tarifering voorzag de datum van inwerkingtreding van deze bepaling op 1 januari 2016.

    In het akkoord van de sociale partners van de Groep van 10 van 2 maart 2015 over de beschikbaarheid/outplacement en de tariefregeling preventiediensten werd evenwel gevraagd aan de Minister om het tariferingsregime aan te passen op basis van een aantal principes zoals voorgesteld door de sociale partners. Dit noopte tot een nieuwe wijziging van artikel 40, §3 van de welzijnswet, waardoor het voormelde artikel 96 diende te worden ingetrokken.

     
  2. Een wijziging van artikel 40, §3 van de welzijnswet.

    Voortaan wordt in artikel 40, §3 van de welzijnswet uitdrukkelijk gepreciseerd dat de Koning de wijze van financiering van de externe diensten voor preventie en bescherming op het werk vaststelt. Hij krijgt daartoe onder meer de volgende bevoegdheden:
    • het vastleggen van minimumtarieven voor de financiering van de externe diensten, die kunnen variëren naargelang de aard van de activiteiten van de werkgevers;
    • het bepalen van prestaties die moeten worden geleverd door de externe diensten in ruil voor de forfaitaire bijdrage.
     

Deze precisering biedt een wetgevend kader voor de uitvoering van het voormelde akkoord van de sociale partners van de Groep van 10 . Dit akkoord werd verder uitgewerkt in overleg tussen de sociale partners onderling en heeft geleid tot het koninklijk besluit van 27 november 2015 tot wijziging van het koninklijk besluit van 27 maart 1998 betreffende de externe diensten voor preventie en bescherming op het werk wat betreft de tarifering (verschenen in het Belgisch Staatsblad van 14 december 2015). Dit besluit herneemt voor het merendeel de bepalingen van het nog niet in werking getreden koninklijk besluit van 24 april 2014 tot wijziging van het koninklijk besluit van 27 maart 1998 betreffende de externe diensten voor preventie en bescherming op het werk wat betreft de tarifering (verschenen in het Belgisch Staatsblad van 23 mei 2014) die betrekking hebben op de door de externe dienst te leveren prestaties. De voornaamste wijzigingen ten opzichte van het koninklijk besluit van 24 april 2014 hebben betrekking op de voorgestelde tarieven. Het nieuwe koninklijk besluit van 27 november 2015 zorgt daarnaast ook voor de intrekking van het koninklijk besluit van 24 april 2014.

Het koninklijk besluit van 27 november 2015 vervangt de huidige afdeling IIbis van het koninklijk besluit van 27 maart 1998 betreffende de externe diensten voor preventie en bescherming op het werk, met 1 januari 2016 als datum van inwerkingtreding. Dit koninklijk besluit actualiseert het huidige financieringssysteem van de externe diensten: het accent van de huidige tariefregeling ligt te sterk op het gezondheidstoezicht, ten nadele van de andere activiteiten, voornamelijk deze in het kader van het risicobeheer. Bovendien is de huidige reglementering allesbehalve transparant, en is het dus niet altijd eenvoudig, noch voor een werkgever, noch voor de externe dienst, exact te weten welke prestaties moeten worden geleverd in ruil voor de betaalde bijdrage. Het besluit biedt niet enkel een nieuwe berekeningsbasis voor de aan de externe dienst betaalde bijdrage; het bepaalt eveneens de prestaties die de externe dienst moet leveren aan de werkgever in ruil voor deze bijdrage, met een betere verdeling van het geheel van de taken over de verschillende domeinen van het welzijn op het werk.

Voor meer informatie, zie de toelichting “Nieuwe tariferingsregeling vanaf 2016